10 Etudes voor piano

Home | 10 Etudes voor piano

10 Etudes voor piano (1974)   uitgave Donemus, Amsterdam

Veel stukken voor klavier van de meesters van de achttiende eeuw waren in eerste instantie bedoeld als oefenmateriaal voor het vaardig leren bespelen van een toetsinstrument. Zo componeerde Couperin zijn L’art de toucher le clavecin (1716), J.S. Bach zijn Clavier-Übung (1731-1742) en C.P.E. Bach zijn Versuch über die wahre Art das Clavier zu spielen (1753). Dat deze muziek ook geliefd werd als voordrachtsmuziek behoeft geen betoog. Ook in de eeuwen daarna werden steeds weer etudes gecomponeerd met beide oogmerken. Elke pianist maakte zo kennis met Chopins 12 Grandes Études op. 10 (1833), de 12 Études op.25 (1837) van Liszt, de Études-tableaux op. 33 en 39 van Rachmaninoff en de 12 Études (1915) van Debussy. Zoals deze meesters bij hun etudes uitgingen van de muziektaal van hun tijd heb ik het gewaagd etudes te bedenken in een a-tonaal idioom.

In de voorliggende 10 Etudes (1974) heb ik zowel speeltechnische als compositorische mogelijkheden van a-tonaal pianospel onderzocht. Door de twaalf tonen op verschillende manieren te groeperen ontstaan a-tonale ‘modaliteiten’ waarin allerlei speeltechnische vaardigheden kunnen worden geoefend, zoals vingervlugheid, het beheersen van lastige grepen en van allerlei vingercombinaties. Daarnaast wordt het mogelijk de beide handen gelijkwaardig te behandelen o.m. door een spiegelende aanpak van bepaalde vinger- en handbewegingen. De bedachte ‘modaliteiten’ leverden me ook verrassende samenklanken en harmonische opeenvolgingen op, waardoor ik geprikkeld werd op zoek te gaan naar adequate vormgevingen. Ik stel me voor dat hierdoor de speeltechnische studie gepaard kan gaan met de voldoening van het musiceren. Hoewel ik aanvankelijk de voorkeur gaf aan een zorgvuldig uitgewerkte notatie van het pedaalgebruik, heb ik daar uiteindelijk toch van afgezien in de wetenschap dat elke pianist er de voorkeur aan geeft met een zelf gekozen pedaalgebruik op zoek te gaan naar de articulatie en klankkleur waarmee zijn/haar interpretatie van het notenbeeld het beste gerealiseerd kan worden.