Vanaf het einde van de 18de eeuw verschijnen overal in Europa verzamelingen van liederen, opgetekend uit de volksmond. In België is het Jan Frans Willems die als eerste het land in trekt om mondeling overgeleverde volksliederen op schrift vast te leggen. In 1848 publiceert hij zijn verzameling onder de titel Oude Vlaemsche liederen. In een van die liederen wordt een koningsdochter bezongen, die het gezang van een verleider weet te weerstaan door hem te slim af te zijn.
In de anderhalve eeuw die volgde werden talloze varianten van dit lied uit de volksmond opgetekend op diverse plaatsen in België en Nederland. Zo noteerde Florimond van Duyse in Het oude Nederlandsche lied (1903) vier versies van het lied, terwijl Ate Doornbosch op 23 plaatsen in Nederland zes varianten wist vast te leggen voor zijn verzameling Onder de groene linde (1987). Waar de verleider bij Willems pronkt met de naam Heer Halewijn en later luistert naar namen als Rollewijn, Roland, Heer Albert of Jan Alberts, wordt de heldin van de ballade slechts in één van al die latere versie terloops aangesproken met de naam Herrillia.
In mijn koorzetting heb ik gebruik gemaakt van de tekst die Willems in 1848 publiceerde. Vooral de vormgeving van de ballade sprak mij aan. De tekstdichter schept in zijn verhaal ruimte voor een litanie-achtige opsomming van dialogen en handelingen, waardoor het lied haast als een ritueel voorbijkomt. Ik heb daar dan ook dankbaar gebruik van gemaakt bij de vormgevig van mijn koorversie.
Ook de melodie die Willems optekende sprak me aan. In tegenstelling tot de melodieën van alle latere varianten hebben we hier te doen met de modale toonruimte van hypophrygisch, de 4de kerktoon. Van deze melodie ben ik uitgegaan bij de koorzettingen van een aantal strofen. Deze strofen worden afgewisseld door strofen gecomponeerd in een vrije vormgeving met het oog op afwisseling. Weer andere strofen zijn een spreekstem toebedeeld. De harppartij geeft aan de koorstemmen niet alleen ondersteuning maar draagt ook bij aan een kleurrijk geheel.
Omdat zowel de taal van het lied als de toonsoort geen twijfel toelaat dat het om een oud lied gaat, ligt het voor de hand dat bij de uitspraak van de woorden daar rekening mee wordt gehouden. Tot aan de 15de eeuw werden in Vlaanderen de lettercombinaties ij en ui nog niet als tweeklanken uitgesproken maar als de eenklanken ie en uu. Sporen van die oude nog niet gediftongeerde eenklanken treffen we vandaag de dag nog in het Nederlands aan in een zin als wist ie dat? en in het woord bijzonder en vooral in sommige dialecten waar men bijvoorbeeld spreekt van het huus op de diek. Bijkomend voordeel van het uitspreken van ij als ie en ui als uu komt ook het zingen ten goede, omdat hierdoor de niet zo fraaie wisseling van klinker tijdens het zingen van een tweeklank wordt vermeden.