De sjimpansee doet niet mee op gedichten van Paul van Ostaijen

Home | De sjimpansee doet niet mee op gedichten van Paul van Ostaijen

De sjimpansee doet niet mee (2019)

  1. Melopee
  2. Oude bekenden
  3. Herfstlandschap
  4. Zeer kleine speeldoos

In opdracht van het Nederlands Pijpersgilde schreef ik in 2000 een stuk voor 3-stemmig gemengd koor en bamboefluit-kwartet met als titel De sjimpansee doet niet mee. Door de hoge ligging van het instrumentarium, het verzoek om rekening te houden met een beperkt aantal mannenstemmen in het koor, en het ontbreken van een instrumentale bas bij het samengaan met mannenstemmen, zag ik mij genoodzaakt te kiezen voor een overwegend lineaire schrijfwijze. Dit bracht mij ertoe terug te grijpen op de canon, een compositieprocédé dat sinds de vijftiende eeuw geliefd is in de Lage Landen. Een vandaag de dag regelmatig terugkerende vraag naar muziek voor gemengd koor met weinig mannenstemmen deed me onlangs besluiten het stuk te herschrijven voor 2 tot 4 vrouwenstemmen, 1 mannenstem en piano.

Omdat het werk was bedoeld voor de Internationale Bamboefluitcursus die in de zomer van 2001 in Mechelen zou worden gehouden, liet ik me inspirereren door de poëzie van de Vlaamse dadaïstische dichter Paul van Ostaijen (1896-1928). Deze grote vernieuwer in het Nederlands taalgebied weet door zijn onconventioneel gebruik van allerlei conventionele middelen een werkelijkheid te suggereren die op hetzelfde moment zowel vertrouwd als vreemd wordt ervaren. Want de poëzie van Van Ostaijen heeft naast kinderlijke ook surrealistische trekken. Niet de logische samenhang tussen personen en gebeurtenissen heeft de eerste aandacht van de dichter maar de willekeurige verbinding van beelden en veranderingen zoals die zich kunnen voordoen in een droom. En ook een kinderlijke speelsheid en naïeve verwondering komt in zijn gedichten steeds weer tot uiting. Daar komt nog bij, dat de dichter geen poëzie schrijft die de lezer in stilte tot zich moet nemen, maar klinkende taal, die bedoeld is om direct beluisterd te worden.

Al deze kenmerken worden aangetroffen in de gekozen gedichten. Melopee en Herfstlandschap suggereren niet alleen impressies van landschappen door de betekenis van de woorden maar evenzeer door de klankwerking ervan. Langgerekte vocalen en resonerende nasalen roepen het voortschuivend tafereel op in het eerste gedicht, terwijl de ruisende s- en de schokkende t-klanken een totaal andere werkelijkheid schilderen in het tweede gedicht. De gedichten Oude bekenden en Zeer kleine speeldoos brengen ons in contact met de volksmuziektraditie. Het eerste gedicht doet denken aan een traditioneel driekoningenliedje waarmee kinderen in Vlaanderen en Zuid-Nederland zingend langs de deur gaan terwijl ze zich begeleiden op de rommelpot. Ook het raadselversje over de zeepbel heeft trekken van een volksliedje. Door de woorden zodanig op papier te zetten dat de aandacht naar het woordritme uitgaat, ontstaat een verrassend muzikaal spel. In De sjimpansee doet niet mee tenslotte wordt de realiteit van het onderbewuste gesuggereerd met een vanzelfsprekendheid die geen tegenspraak lijkt te dulden. Het laatste gedicht leverde me de titel van de cyclus en verwijst met een knipoog naar de afwijkende homofone schrijfwijze bij mijn toonzetting van de tekst.